Patstelling tussen aandeelhouders leidt tot schorsing van een bestuurder
Patstelling tussen aandeelhouders leidt tot schorsing van een bestuurder
Als twee partijen samen een onderneming starten, is niet ongebruikelijk dat ieder 50% van de zeggenschap heeft. In tijden van harmonie werkt dit prima. Als de meningen verdeeld raken bestaat echter het risico op een patstelling of een zogenaamde deadlock.
Zo ook in een aandeelhoudersgeschil dat werd voorgelegd aan de voorzieningenrechter in Amsterdam. Het ging om een onderneming met twee aandeelhouders die tevens een bestuurder leverden. Naast hun salarissen onttrokken de bestuurders ook regelmatig aanvullende bedragen, die in rekening-courant werden verwerkt. Toen het slecht ging met de vennootschap stopte de ene bestuurder met de onttrekkingen. De ander ging gewoon door. Zelfs toen het lastig werd om het personeel op tijd te betalen.
Er werd een aandeelhoudersvergadering belegd over de bezoldiging van de bestuurders, een dividenduitkering en de rekening-courantverhoudingen. Tijdens die vergadering werd geen enkel besluit genomen omdat de aandeelhouders op ieder punt tegengesteld stemden. Eén van de aandeelhouders vorderde vervolgens in kort geding schorsing van de statutair bestuurder die door de andere aandeelhouder was geleverd. De voorzieningenrechter ging daarin mee en schorste de betreffende bestuurder. Voorwaarde was wel dat de andere aandeelhouder binnen drie maanden een procedure zou starten voor de Ondernemingskamer (OK). Zou dat niet gebeuren, dan zou de schorsing vervallen.
De schorsing van de bestuurder werd gebaseerd op artikel 2:8 BW, een gedragsregel op grond waarvan – kort gezegd – alle betrokkenen bij een rechtspersoon zich redelijk jegens elkaar moeten gedragen. Als van een rechtspersoon niet in redelijkheid kan worden gevergd dat een bestuurder nog langer zijn taken uitoefent, kan de bestuurder op grond van dit artikel worden geschorst.
De gang van zaken is overigens wat ongebruikelijk. Bij hoogoplopende conflicten tussen aandeelhouders/bestuurders over de wijze waarop een vennootschap wordt geleid start men meestal een zogenaamde enquêteprocedure voor de OK. De OK kan daarbij ook voorlopige maatregelen opleggen, zoals de tijdelijke schorsing van een bestuurder. De gang naar de kortgedingrechter heeft echter zijn voordelen. Het is snel, minder kostbaar en minder belastend voor de vennootschap dan een enquêteprocedure. Bovendien is de kans kleiner dat een externe partij zich gaat mengen in de gang van zaken binnen de vennootschap. De OK kan immers een functionaris benoemen die tijdelijk taken van het bestuur waarneemt en/of een onderzoeker benoemen om onderzoek te doen naar de gang van zaken binnen de vennootschap. De aandeelhouder die in het belang van de vennootschap naar de OK is gestapt, loopt daarmee het risico de regie kwijt te raken.
De procedure voor de OK heeft ook grote voordelen. De OK is ervaren in het behandelen van aandeelhoudersgeschillen en is doorgaans praktisch en doortastend. Er zijn echter situaties waarin het snel en duidelijk ingrijpen door de rechter in kort geding de voorkeur geniet. Vervolgens kan in de daarmee gecreëerde rustperiode worden overwogen wat de volgende stap is.