Verzoek tot medehuur 

Verzoek tot medehuur

Verzoek tot medehuur

Op 14 januari 2025 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich uitgelaten over de criteria die gelden om in aanmerking te komen voor het zogeheten medehuurderschap van een huurwoning.

Een (volwassen) zoon besloot om bij zijn moeder te gaan wonen omdat zij hulpbehoevend was geworden. Moeder en zoon vorderden van de woningbouwvereniging dat hij zou worden aangemerkt als medehuurder. De kantonrechter wees de vordering toe, maar het hof oordeelde anders en wees de vordering alsnog af.

Het besluit om bij moeder in te trekken was genomen omdat zij dementeerde en hulp nodig had bij de dagelijkse verrichtingen. Op dat moment beschikte zij ook al over een indicatie voor beschermd wonen met intensive dementiezorg (24-uurs zorg).

Het hof wees het verzoek om de volgende redenen af. Naar het oordeel van het hof was uit de feiten en omstandigheden van die zaak gebleken dat geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Ook het criterium van wederkerigheid ontbrak. Dit is een eis die niet in de wet staat, maar die wél voortvloeit uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Voor het beoordelen van de duurzame gemeenschappelijke huishouding speelt de wederkerigheid een rol van betekenis.

Deze wederkerigheid ontbrak naar het oordeel van het hof omdat moeder was aangewezen op intensieve dementiezorg en niet meer goed in staat was om voor zichzelf te zorgen. Daarmee was sprake van een situatie waarin partijen niet elkaar helpen en ondersteunen, maar alleen de zoon die de moeder ondersteunde. Dat is niet voldoende om juridisch medehuurder te zijn. Het moest, aldus het hof, dus niet alleen om de verzorging van moeder gaan, maar ook om een blijvende en op de toekomst gerichte samenwoning. Het hof was van mening dat de motieven van de zoon lovenswaardig waren, maar wettelijk gezien was het niet voldoende om een medehuurderschap toe te wijzen.