Vervaltermijn, scherpe kantjes gaan eraf
Vervaltermijn, scherpe kantjes gaan eraf
In de WWZ zijn harde vervaltermijnen in het leven geroepen. Zo vervalt de aanspraak op de transitievergoeding als die niet binnen drie maanden na einde van het dienstverband bij de kantonrechter is gevorderd. Dat die harde regel niet altijd strikt wordt toegepast, volgt uit een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 8 oktober 2019.
Na een dienstverband van een werknemer van 15 jaar en een onafgebroken periode van twee jaar ziekte besloot de werkgever een ontslagvergunning aan te vragen. Dit werd de werknemer medegedeeld en er werd medegedeeld dat de transitievergoeding zou worden uitbetaald. Na de opzegging bleef betaling echter achterwege. Binnen de termijn van drie maanden vroeg de werknemer aan zijn werkgever om opheldering, maar die deed er het zwijgen toe. Na afloop van de termijn deed de werkgever ineens beroep op het verval van het recht tot betaling van de transitievergoeding.
Het hof vond dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De vervaltermijn is bedoeld om een korte termijn aan te wijzen om de zaak bij de rechter aanhangig te maken als sprake is van onenigheid. In de onderhavige situatie leek van onenigheid echter geen sprake. Is echter wel sprake van discussie over de verschuldigdheid van de transitievergoeding, dan zal de werknemer alert moeten zijn op de vervaltermijn en de zaak tijdig bij de rechter aanhangig moeten maken. De werknemer was zich daar in ieder geval niet van bewust.
Met deze uitspraak worden de scherpe kanten van de vervaltermijn ten aanzien van de transitievergoeding terecht verzacht. Uit de rechtspraak blijkt ook de verplichting van een werkgever om te streven naar correcte afwikkeling van de transitievergoeding. De meeste werkgevers betalen de vergoeding natuurlijk gewoon zonder dat er een procedure aan te pas komt.