Vordering tot wedertewerkstelling
Vordering tot wedertewerkstelling
Op 22 februari 2019 deed de rechtbank Overijssel uitspraak in kort geding over een vordering tot wedertewerkstelling. Het betrof een 62-jarige medewerker van een ziekenhuis die al vele jaren als manager werkte. In verband met financiële tekorten vond een herschikking van taken plaats. De werknemer kreeg daarbij (voor 50% van zijn arbeidstijd) de functie van programma manager. Enkele maanden later concludeerde het ziekenhuis dat de werknemer het werk als programma manager niet naar behoren vervulde en communiceerde zij binnen de organisatie dat de werknemer deze rol niet meer zou vervullen. De werknemer eiste in kort geding dat hij de functie van programma manager weer mocht uitoefenen.
De rechter overwoog dat een werknemer die volgens een werkgever disfunctioneert niet zomaar kan worden ontheven van zijn taken. Daarvoor is in beginsel vereist dat door voortzetting van die taken een zodanig nadeel dreigt dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de werknemer de werkzaamheden laat voortzetten. Daarbij moeten alle omstandigheden en belangen worden meegewogen.
De onderbouwing die het ziekenhuis had gegeven vond de kantonrechter terecht te mager om ontheffing van de functie te rechtvaardigen. Uit die onderbouwing volgde onvoldoende dat er een onaanvaardbare situatie zou ontstaan als de werknemer weer tot zijn werkzaamheden als programma manager zou worden toegelaten. De rechter overwoog daarbij ook dat het ziekenhuis de mogelijkheid had moeten bieden om tot verbetering te komen.
Kortom, de werknemer was ten onrechte van zijn functie ontheven. De vordering tot wedertewerkstelling werd toegewezen en de werkgever werd verplicht om intern en extern te communiceren dat de werknemer zijn werk als programma manager weer zou hervatten.
De uitspraak leert dat een lichtvaardige op non-actiefstelling of ontheffing van een functie met succes kan worden bestreden. Als een werkgever een dergelijke beslissing wil nemen, dan dient hij eerst de werknemer de mogelijkheid te bieden om zich te verbeteren. Lukt dat niet, dan moet de beslissing goed en concreet worden onderbouwd, waarbij blijkt van een gedegen afweging van belangen.